Studies uit het archief-kanker

Geselecteerd uit de archiefpagina over voedingsstoffen en kanker  buiten de blog die nu is verwijderd.

Vorming van kankerverwekkende stoffen in de maag: Nitrieten zijn aanwezig in speeksel en in de voeding. Ze worden ook vaak aan voedingsmiddelen zoals vleeswaren toegevoegd als conserveringsmiddel. In de maag kunnen nitrieten door een chemische reactie omgezet worden in de kankerverwekkende nitrosamines. Bekend is dat vitamine C dit verhindert en de nitrieten omzet in onschadelijke verbindingen. Het maagslijmvlies scheidt hiervoor ook vitamine C af. (bron).
Dit wordt gedeeltelijk bevestigd door recent laboratoriumonderzoek. De vorming van drie  kankerverwekkende nitrosamines werd grotendeels of helemaal verhinderd door toegevoegde vitamine C. Echter als het maagsap voor 10% bestond uit vetzuren bleek toegevoegde vitamine C de vorming van nitrosamines juist te verveelvoudigen. Volgens de onderzoekers verklaart dit mogelijk het in de praktijk tegenvallende kankerremmende effect van vitamine C. (Gut,2007) Vet blijft relatief lang in de maag. Extra vitamine C veel korter. Om oa maagkanker te voorkomen lijkt het daarom verstandig om vitamine C voor en niet na de maaltijd in te nemen. Al kan uit dit onderzoek niet worden opgemaakt bij welk vet percentage van de voeding de genoemde reacties optreden en of deze nitrosamines niet snel als gas het
lichaam verlaten.

Vitamine D + calcium – minder kanker: In een vier jaar durend onderzoek werd nagegaan of hoge doses vitamine D en calcium de kans op kanker vermindert. 1180 vrouwen van boven de 55 jaar werden in drie groepen verdeeld. Eén groep kreeg 1500mg calcium per dag extra. De tweede groep kreeg daarnaast ook 1100ie vitamine D per dag en de derde groep kreeg een placebo. In de loop van de vier jaar werd bij 50 mensen kanker (niet-huidkanker) geconstateerd. Het risico hierop was circa 60% kleiner in de calcium+D groep. Als alleen de kanker die vanaf het eerste jaar werd geconstateerd werd geteld (om reeds aanwezige maar nog niet geconstateerde kankergevallen buiten beschouwing te laten) was dit percentage nog hoger. In de calcium zonder vitamine D groep was het risico kleiner dan in de placebogroep maar groter dan in de calcium+D groep. (AmJ Clinical Nutrition, 2007)

Uien en knoflook en het voorkomen van kanker: Uit de resultaten van een groot onderzoek blijkt dat uien en knoflook mogelijk bescherming bieden tegen kanker. Italiaanse onderzoekers vergeleken de inname van deze groentes uit de alliumfamilie van 10000 mensen met kanker (darm, eierstok, prostaat, borst,
mond, keel, nieren en  slokdarm) met die van 15000 gezonde mensen. Het bleek dat bij een hoge inname van deze groentes er minder kanker voorkwam. Het duidelijkst was het verband tussen het eten van veel uien en een kleinere  kans op darm-, eierstok- en keelkanker. Mensen die tussen de twee en de zes porties van 80 gram per week hadden gegeten hadden respectievelijk 38%, 43% en 56% minder risico gelopen dan degenen die geen uien aten. Deze percentages waren 56% (darmkanker), 73% (eierstokkanker) en 85% (keelkanker) bij een inname van tenminste 80 gram per dag t.o.v. de mensen die nooit uien aten. (Am J Clinical Nutrition, nov 2006)

Vitamine E en zenuwschade na chemo: Drie studies (gerandomiseerd maar zonder placebo) onderzochten of extra vitamine E bescherming biedt tegen zenuwschade die vaak veroorzaakt wordt door intensieve behandeling met cisplatin en paclitaxel. Alle drie de studies kwamen tot ongeveer dezelfde conclusie: circa 30% neuropathische klachten in de vitamine E groep t.o.v. 85% in de controlegroep. De dosering was 600mg per dag in twee van deze studies en 300mg in de derde studie; vanaf het begin van de eerste chemokuur tot drie maanden na de laatste kuur. (J Clin Oncol, 2003; Neurology, 2005; Support Care Cancer, 2006)

Curcumin, darmpoliepen en darmkanker: Een kleinschalig onderzoek versterkt eerdere vermoedens dat curcumin, een bestanddeel van het kruid kurkuma (koenjit), beschermt tegen darmkanker. Familiaire adenomateuze polyposis is een voorstadium van colorectaal carcinoom, de meest voorkomende soort darmkanker. Vijf patiënten met deze aandoening in een gevorderd stadium, die gekenmerkt wordt door meer dan 100 darmpoliepen, kregen 3 x daags 480mg curcumin en 20mg quercetine. Na zes maanden waren bij alle patiënten de hoeveelheid en de grootte van de poliepen afgenomen. Het aantal met gemiddeld 60% en de grootte van de overgebleven poliepen metemiddeld 51%. Onderzoeker Giardiello van de John Hopkins School of Medicine acht de hoge doses curcumin hiervoor verantwoordelijk en niet het beetje quercetine. Ook  wijst hij erop dat men niet kan verwachten dat het eten van kurkuma hetzelfde effect zal hebben aangezien het maar 3%-5% curcumin bevat.  (Clin Gastroeneterol Hepatol, 2006; Healthday.com, 2006)

Tientallen proeven met darmkankercellen en enkele dierproeven wijzen  erop dat curcumin op verschillende wijze de kanker tegen zou kunnen gaan. Andere onderzoekingen met mensen zijn ons echter niet bekend. De farmaceutischeindustrie zoekt naar synthetische varianten van het kruidenextract want op het origineel is geen patent te verkrijgen. (o.a. Anticancer Res, 2006; Carcinogenesis, 2004; )


Vitamine D en kanker: Een groep wetenschappers deed literatuuronderzoek  naar epidemiologische studies (vergelijkingen tussen groepen mensen) waarin een verband werd gezocht naar vitamine D en het vóórkomen van kanker. Men vond 63 onderzoeken op het gebied van darm-, borst-, prostaat- en eierstokkanker. Bij 20 van de 30 studies over darmkanker, 9 van de 13 over borstkanker, 13 van de 16 over prostaatkanker en 5 van de 7 onderzoeken over eierstokkanker werd een significant  verband gevonden tussen hoge innames of lichaamsgehaltes van vitamine D en het minder vóórkomen van deze ziektes. Volgens de onderzoekers blijkt uit laboratoriumonderzoek dat deze vitamine op verschillende wijze kankervorming kan belemmeren. Men beveelt aan het dagelijks dieet met 800ie-1000ie vitamine D aan te vullen. Deze dosering is veilig en veroorzaakt geen overdosisverschijnselen, aldus Dr. Garland en zijn collega’s. (Reuters Health, 2006)

Ginkgo Biloba en eierstokkanker: Mogelijk biedt ginkgo biloba bescherming tegen eierstokkanker. Het gebruik van de kruidensupplementen ginkgo biloba, echinacea, st janskruid en ginseng van 600 vrouwen met eierstokkanker werd vergeleken met die van 640 vergelijkbare gezonde vrouwen. Er was geen opmerkelijk verschil tussen de twee groepen in gebruik van de andere kruiden maar de vrouwen die ginkgo biloba supplementen gebruikten hadden een 60% kleiner risico op het krijgen van deze ziekte. Aangezien slechts 4,2% van de vrouwen ginkgo slikten kunnen geen stellige conclusies getrokken worden. Laboratoriumonderzoek wijst echter ook op werkzaamheid van ginkgo bij eierstokkanker. Men incubeerde eierstokkankercellen, gedurende 72 uur, met een  lage doses ginkgo bilobaextract. Dit
verminderde de kankergroei, in de reageerbuis, met 80%. (Reuters Health, 2005)

Groene thee en prostaatkanker: Mannen bij wie zogenaamde ‘high-grade intraepithelial neoplasia’ , een voorstadium van prostaatkanker, is vastgesteld hebben 30% kans dat zich bij hen binnen een jaar prostaatkanker ontwikkelt. Aan 32 personen bij wie deze afwijking was vastgesteld gaf men dagelijks een groene thee extract met 600mg catechines (werkzame bestanddelen uit circa 1,5 liter groene thee). 30 vergelijkbare personen kregen een placebo. Na een jaar bleek, zoals verwacht, bij 9 mannen uit de placebogroep prostaatkanker te zijn geconstateerd. Dit was maar bij één
van de 32 mannen die het groene thee-extract hadden gekregen het geval. (Reuters Health News, 2005)

Lycopeen en prostaatkanker:
Lycopeen kan ook therapeutisch helpen bij prostaatkanker. 26 mannen met deze ziekte, zonder aangetoonde uitzaaiïngen, kregen drie weken voordat de prostaatklier (gedeeltelijk) operatief zou worden verwijderd 30mg
tomatenlycopeen in capsules op oliebasis per dag of een placebo te slikken. Na analyse van het verwijderde klierweefsel bleek dat de lycopeengebruikers kleinere tumoren hadden dan de anderen (80% kleiner dan
4ml t.o.v. 45% kleiner dan 4ml). Bij 73% van de lycopeengebruikers trof men geen kankerweefsel aan buiten de prostaat. Dit was bij 18% van degenen die placebos hadden gekregen het geval. Ook was het PSA (prostate specific antigen) gehalte lager in de lycopeengroep. Hoe hoger het PSA gehalte hoe groter de kans op uitzaaiïngen. Dit waren zeer opmerkelijke verbeteringen na slechts 3 weken gebruik. Het gebruikte supplement was 2 x daags 250mg Lycomato tomatenextract dat o.a. 15mg lycopeen bevat. (Cancer Epidemiology, Biomarkers & Prevention)

In een  Indiaas onderzoek onder 54 prostaatkankerpatiënten met uitzaaiïngen die allen gecastreerd werden kreeg de helft 4mg lycopeen per dag te slikken. Om de drie maanden werden de patiënten onderzocht. Een botscan werd gemaakt, het PSA gehalte gemeten en plasproblemen beoordeeld. Na twee jaar bleek dat bij meer mensen in de lycopeengroep het PSA gehalte was genormaliseerd. Uit botscans bleek dat bij vier mensen uit de groep die alleen gecastreerd was er geen tumoren meer waarneembaar waren. Een dergelijke ‘complete response’ was bij 8 mensen in de lycopeengroep opgetreden. Ook wat betreft plasproblemen deden de mensen die de  lycopeen hadden gekregen het gemiddeld beter. Na de twee jaar waren  19 van de 54 mensen gestorven. Zeven in de groep lycopeengebruikers en twaalf in de andere groep. (British J of Urology International, 2003)

Zink, slokdarmkanker en COX-2:
In knaagdieren versterkt een zinktekort het nadelige effect vannitrosamines die slokdarmkanker kunnen veroorzaken. In mensen is onderzoeknaar een verband tussen slokdarmkanker (en andere aandoeningen) en zink tot dusver belemmert doordat het zinkgehalte in het bloed geen betrouwbare indicatie is van het zinkgehalte in het lichaam en, op zijn beurt, het zinkgehalte in de voeding weer geen betrouwbare indicator is voor de zinkopname De reden hiervoor is dat o.a. volkorenbrood en soja de zinkopname belemmeren. Daarom werd in een gebied waar veel slokdarmkanker voorkwam weefsel van 132 personen geanalyseerd op het gehalte zink, koper, ijzer, nikkel en zwavel. Na 16 jaar werd gekeken wie er slokdarmkanker had gekregen. Dat was bij 60 personen het geval. Naargelang de hoogte van het zinkgehalte werden de personen in vijf groepen gedeeld. Het bleek dat bij een hoger zinkgehalte er minder slokdarmkanker voorkwam. In de groep met het hoogste zinkgehalte kwam 79% minder slokdarmkanker voor dan in de groep met het laagste zinkgehalte. Er was geen verband tussen het gehalte koper, ijzer of nikkel en de kans op slokdarmkanker. Mogelijk bestond er wel enig verband tussen een hoog zwavelgehalte en een lagere kans op de ziekte. De cijfers waren echter minder duidelijk dan bij zink. (J of the National Cancer Institute, 2005)

Recente dierproeven tonen aan dat bij ratten een zinktekort de kans op mond- en slokdarmkanker aanzienlijk verhoogd. Een zinktekort zorgt voor COX-2 overexpessie. Cox-2 is betrokken bij chronische ontstekingen en kanker. (J of the National Cancer institute, 2005)

Franse studie vitamines en mineralen: In een dubbelblind onderzoek onder 13000 fransen in de leeftijd van 35-60 jaar werd gekeken naar de invloed van een vitamine- en mineralensupplement op het aantal gevallen van kanker en sterfte. De helft van de proefpersonen kreeg elke dag een capsule met daarin 120mg vitamine C, 30mg vitamine E, 6mg bèta caroteen, 100mcg selenium en 20mg zink. De andere helft kreeg een placebocapsule. Na 7 1/2 jaar bleken 76 personen in de vitaminegroep te zijn overleden en 98 personen in de placebogroep. Het aantal gevallen van kanker was 267 respectievelijk 295. Geen opvallende verschillen. Wel opvallend was dat de vitamines en mineralen de vrouwen geen bescherming leek te hebben geboden maar de mannen wel. De mannen die de vitamines en mineralen hadden gekregen hadden 31% minder risico gelopen kanker te krijgen en 37% minder risico gelopen te sterven. Twee verschillen tussen de mannen en de vrouwen bij aanvang van de studie waren een gemiddeld hogere leeftijd van de mannen en een lager gehalte in hun bloed van bèta caroteen. Of dit het verschil in resultaat helpt verklaren is niet duidelijk. (deze studie heeft de naam Suvimax; Archives of Internal Medicine, 2004)

Vitamine E en pentoxifylline tegen chronische weefselbeschadiging na bestraling: Mensen die bij de behandeling van kanker bestraling hebben ondergaan krijgen vaak na enige tijd last van ontstekingen, verhardingen en anderzijds aangetaste weefsels die niet beter worden maar verergeren. Dit wordt ‘radiation induced fibrosis’ genoemd. 43 mensen die enige jaren ervoor bestraald waren tegen borst- of hoofd- en nekkanker en hier veel last van hadden kregen per dag 1000ie vitamine E en 800mg pentoxifylline ( een vaatverwijder) . De huid en het onderliggende weefsel begonnen langzaam maar gestaag te helen zodat na een jaar de aangetaste delen met 66% waren teruggedrongen met uitzicht op verdere genezing. Voordat met dit onderzoek was begonnen behandelde men eerst een aantal andere mensen met dezelfde kwaal met alleen 700ie vitamine E per dag. Dit gaf ook verbetering. Zij het in mindere mate.
Een andere effectieve behandeling voor deze aandoening is niet bekend.
(J. of Clinical Oncology, 1999; http://www.jco.org/cgi/content/full/17/10/3283

L-Carnitine tegen vermoeidheid na chemotherapie:De cytostatica ifosfamide en cisplatina verhogen de uitscheiding van carnitine in de urine drastisch. Dit kan een oorzaak zijn van de chronische vermoeidheid die veel mensen na chemotherapie ervaren. 50 mensen die kort daarvoor een chemokuur met één van beide medicijnen hadden ondergaan en niet leden aan bloedarmoede, kregen 4 gram l-carnitine per dag gedurende een week. Na die week werd een aanzienlijke vermindering van de vermoeidheidsklachten geconstateerd bij 45 van de 50 mensen. Deze verbetering hield aan tot de volgende chemokuur. (Br J of Cancer, 2002)

Carnitine vermindert bijwerkingen cisplatina: Uit ander onderzoek blijkt dat l-carnitine, zonder van invloed te zijn op de anti-tumorwerking van cisplatina, de schade die cisplatina toebrengt aan de dunne darm en de nieren gedeeltelijk kan verhinderen. (Arch Biochem Biophys,
2002
)

Gamma linoleenzuur met tamoxifen bij bij borstkanker 38 vrouwen met borstkanker kregen starflowerolie capsules met per dag 2,8 gram gammalinoleenzuur, een omega 6 vetzuur,  naast 20mg tamoxifen. Na zes weken bleek al dat ze beter reageerden op de therapie dan 38 andere vrouwen met borstkanker die alleen de tamoxifen hadden gekregen. Een ontwikkeling die zich de daaropvolgende zes maanden doorzette. Naast starflowerolie, ook wel bernagieolie genoemd, bevat ook teunisbloemolie het betreffende vetzuur.  (International journal of cancer, 2000. link,)

Visolie en vermagering bij kanker: Uit verschillende onderzoeken blijkt dat visolie het gewichtsverlies bij kanker tegengaat. In Nederland is een onderzoek gestart om o.m. vast te stellen wat de gewenste dosering is. In een Amerikaans onderzoek met alvleesklierkanker patiënten bleek circa 7 capsules een stabiliserend effect te hebben. Overigens blijkt uit eerdere studies dat het eten van vis of visoliecapsules enige bescherming biedt tegen het ontstaan van kanker. (Haagsche Courant, 1997; Journal of Nutrition 1999)

ß-caroteen en leukoplakie: Uit eerder onderzoek bleek al dat bèta caroteen orale leukoplakie, het beginstadium van kanker in de mondholte, kan terugdringen. Een nieuw onderzoek bevestigt dit en toont tevens aan dat het gunstige effect lang aanhoudt na beëindiging van de therapie. Vijftig mensen met deze aandoening kregen gedurende zes maanden 60mg ß-caroteen per dag. Bij 26 trad er verbetering op of verdween de leukoplakie geheel en bij 20 bleef de aandoening stabiel. De 26 personen waarbij de therapie duidelijk geholpen had werden na deze zes maanden in twee groepen verdeeld. De helft kreeg nog een jaar de bèta caroteen te slikken en de andere helft een placebo. Na dat jaar was er nauwelijks verschil te bespeuren tussen de twee groepen. In elke groep zaten twee mensen waarbij de leukoplakie verergerd was. De onderzoekers concluderen hieruit dat zes maanden gebruik van extra bèta caroteen bij veel mensen orale leukoplakie kan terugdringen en dat dit effect nog lang aanhoudt. (Archives of Otolaryngology, 1999;)
Foliumzuur en de kans op darmkanker: Een lage inname van de vitamine foliumzuur en het aminozuur methionine en een hoge alcoholconsumptie zijn in verband gebracht met een grotere kans op dikke darmkanker. Ook is bekend dat darmkanker in bepaalde families vaker voorkomt. Nu werd, aan de hand van de gegevens van 88758 vrouwen, gekeken in hoeverre deze factoren van invloed zijn op het risico deze ziekte te krijgen. In de loop van 16 jaar werd bij 535 vrouwen dikke darmkanker vastgesteld. Vergeleken met vrouwen die minder dan 200mcg foliumzuur per dag binnenkregen hadden mensen, bij wie darmkanker niet in de familie voorkomt en die meer dan 400mcg per dag innamen 19% minder risico gelopen op deze ziekte. Onder vrouwen bij wie de ziekte wel in de familie voorkomt was het verminderde risico door hogere foliumzuurinname 52%. Het gebruik van multivitaminetabletten, een belangrijke bron van foliumzuur, verminderde het risico aanzienlijk. Ook nam het risico af bij een hoge methionine-inname en vergrootte een hoge alcoholconsumptie de kans op darmkanker bij mensen bij wie de ziekte in de familie voorkomt. (Cancer Epid. Biom., 2002). Reeds aanwezige darmkanker kan, volgens sommige wetenschappers, juist gestimuleerd worden door hoge doses foliumzuur.

Visolie en het risico op prostaatkanker: In 1967 werd aan Zweedse mannelijke tweelingen van middelbare leeftijd en ouder een vragenlijst voorgelegd. O.a. werd gevraagd of ze zelden of nooit, af en toe, regelmatig of veel vis aten. Na 30 jaar werd van de 6272 mannen nagegaan wie er prostaatkanker hadden gekregen. Dit bleek bij 466 personen het geval van wie er 340 aan waren overleden. Het bleek dat degenen die zelden of nooit vis aten twee tot drie keer meer risico hadden gelopen prostaatkanker te krijgen dan degenen die regelmatig vis aten (de grootste groep). De kans te sterven aan prostaatkanker was in de groep die zelden of nooit vis at zelfs 3,3 keer groter dan in de regelmatig visetende groep mannen. In de groep die aangegeven had af en toe vis te eten kwam 30% meer sterfte door prostaatkanker voor dan bij de regelmatige viseters. Deze cijfers zijn gecorrigeerd voor leeftijd, roken, lichaamsbeweging en andere voedingsgewoontes. Omdat het tweelingen betrof kon men ook bepalen dat genetische factoren geen invloed hebben op de beschermende werking van vis. Omdat in Zweden met name de vette vissoorten zalm, haring en makreel wordt gegeten en omdat bekend is dat EPA (eicosapantaeenzuur), één van de omega 3 vetzuren, tumorgroei bevorderende prostaglandines verlaagt, concluderen de onderzoekers dat de omega-3 vetzuren in vis bescherming bieden tegen prostaatkanker. (The Lancet, 2 juni 2001)
Aanvulling 2006: Enkele recente laboratorium- en dieronderzoeken onderschrijven het belang van de omega-3 vetzuren uit vis bij prostaatkanker. Daarbij is de juiste verhouding tussen de omega-3 en omega-6 vetzuren belangrijk. De omega-6 vetzuren, vooral arachidonzuur, bevorderen tumorgroei en uitzaaiïngen in het beenmerg terwijl EPA en DHA deze stimulering van de tumorcelgroei belemmeren. De verhouding tussen de twee groepen meervoudig onverzadigde vetzuren omega-3 en omega-6 dient volgens één van de onderzoekers 1:2 te zijn (terwijl deze verhouding soms 1:6 is.) (British J of Cancer, 2006; Neoplasia, 2006)

Delen.

4 gedachten aan “Studies uit het archief-kanker”

  1. Geachte Heer A.Pruysers.
    Vind de uitleg over de vitaminen ,die u geeft nog steeds geweldig goed
    en volgens mij van levensbelang voor ieder weldenkend mens;

    Hartelijke groetjes E.L.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.